vrijdag 6 mei 2016

Maakbare meetbaarheid?! Nut en noodzaak van 'harde' cijfers

Ik vond op mijn bureau het nieuwste nummer van Bibliotheekblad, met daarin een artikel van Peter van Eijk, Hans Veen en Bart Nieuwenhuis. Voor de duidelijkheid, ik ben voor het meten van resultaten, en ik ben ook voor 'harde' data. Ik ben tegen het optuigen van allerlei meetinstrumenten terwijl nut en noodzaak wat mij betreft het doel voorbij schieten.
www.evenman.nl

Ik zal een voorbeeld geven. In het artikel wordt door de drie heren terecht het model van de Bibliotheek op School aangehaald, als een voorbeeld waarin de resultaten goed zichtbaar zijn te maken. En zelfs daar kun je nog een discussie over starten, omdat er vooral gemeten wordt op leesplezier. Een zeer kritisch controlerend ambtenaar kan zeggen dat plezier in lezen helemaal nog niet wil zeggen dat een kind ook beter gaat lezen. Een slimme directeur zal dan natuurlijk altijd antwoorden dat aardigheid en vaardigheid over het algemeen hand in hand gaan.

Wij startten in Kennemerwaard iets meer dan vier jaar geleden met de Bibliotheek op School, op 4 basisscholen. Nu anno 2016 hebben meer dan 40 basisscholen in ons werkgebied een leesconsulent van de bibliotheek. We zetten heel bewust in op goede leesconsulenten, per 200 leerlingen 4 uur per week ondersteuning van een vakkracht van de bibliotheek. En dat het werkt weten we doordat scholen ons terug melden dat hun citoscores van lezen omhoog gaan. Scholen benaderen ons nu ook zelf of zij ook niet een leesconsulent van de bibliotheek kunnen krijgen. Mooi! Wij nemen bij de meeste van onze scholen de leesmonitor af. Inmiddels overwegen we om de frequentie waarop de leesmonitor afgenomen wordt, omlaag te brengen. Scholen vinden het teveel werk, omdat ze na een paar jaar wel weten dat de inzet van de leesconsulent werkt. Ze weten hoe ze samen met hun onderwijsteam, de ouders en de bibliotheek het leesplezier en daarmee het leesonderwijs naar een hoger plan kunnen brengen. En dus bekijken wij of we de leesmonitor misschien wat minder vaak bij die scholen zullen inzetten. Omdat we de school willen ontzorgen en hen willen helpen.

Het jaarlijks aanleveren van de resultaten van de leesmonitor staat niet in onze prestatiegegevens, wel het aantal scholen dat van ons de leesconsulent afneemt. Dan zullen Hans, Peter en Bart misschien zeggen dat dit kwantitatief meten is in plaats van het gewenste kwalitatief meten. En dat is ook zo. Ik ben blij met de leesmonitor, laat dat duidelijk zijn. Maar ik wil hem in zetten om de school te helpen. En als het nodig is zet ik de resultaten van de leesmonitor in om de gemeente te overtuigen dat de inzet van de onze middelen op taal- en leesbevordering effectief is, maar dat doe ik liever incidenteel. De school vertelt zelf het succesverhaal wel aan de wethouder/ambtenaar/raadsleden als het nodig is.

Een ander voorbeeld: we hebben in diverse vestigingen taalhuizen, taalpunten, taaltafels, taalcafé's. Overal worden mensen met taalachterstanden opgevangen, hun vraag/behoefte wordt geïnventariseerd. Op basis van de inventarisatie worden mensen dan doorgestuurd naar een formele taalaanbieder voor taallessen, waarmee ook een certificaat kan worden verkregen, of naar een informeel leertraject zoals een taalcafé of oefensessies op de pc met begeleiders. Het taalcafé is een activiteit die bibliotheek Kennemerwaard zelf organiseert, met de inzet van vrijwilligers van onszelf of partners zoals stichting Welzijn, Humanitas en Inova. In de discussie over de opzet van ons taalhuis is meerdere malen de wens van de gemeente voorbij gekomen om een taaltoets af te nemen bij mensen die deel nemen aan een taalcafé of taalgroep. Wij hebben dat altijd afgehouden. Reden hiervoor is dat gesprekken met de doelgroep ons leerden dat deze mensen komen om hun Nederlands te oefenen, om een grotere groep mensen te leren kennen, om dit in een ongedwongen sfeer te kunnen doen. Toen wij hen vroegen of ze een taaltoets aan het begin van een seizoen te willen doen, en aan het eind van een seizoen gaven zij aan dat zij daar niets voor voelden. Het informele karakter van een taalcafé wordt dan doorkruist, en dan voelt het dus alsof ze examen moeten doen. We hebben uiteindelijk de gemeente er van weten te overtuigen dat het willen meten van de voortgang van de taalontwikkeling het doel voorbij schiet. De deelnemers aan de taalcafë's bezoeken deze eigenlijk om een andere reden. Ze willen hun Nederlands blijven oefenen, ze willen hun sociale kring uitbreiden, maar ze willen geen toetsen maken. De gemeente heeft aangegeven dat het aantal bezoekers dat we op jaarbasis met de taalcafé's bereiken voldoende graadmeter is. Dat zijn geen harde kwalitatieve resultaten, maar ook hier vind ik dat wat de doelgroep zelf aangeeft serieus genomen moet worden. En gelukkig vindt de gemeente dat ook.

Natuurlijk meten we in Kennemerwaard van alles. Kwantitatief en kwalitatief. Via biebpanels, via interviews, door per kwartaal prestatiegegevens te verzamelen en aan onze gemeenten aan te leveren over wat er in onze vier programmalijnen is georganiseerd. Dat alles koppelen we dan zoveel mogelijk aan de collegeprogramma's van onze gemeenten. Aan het eind van het jaar natuurlijk een mooi jaarverslag dat we kort presenteren aan raadsleden, zodat ze weten wat we allemaal doen voor het toegekende subsidiegeld. Weten wat we doen (bekendheid van onze activiteiten onder raadsleden en ambtenaren) is misschien nog wel belangrijker dan kunnen meten wat we doen ;-)

Zoals gezegd, ik heb niks tegen meten. We hebben bij Kennemerwaard een uitgebreid aantal prestatiegegevens die wij bij houden, en daar hamer ik ook op intern dat het belangrijk is dat we onze activiteiten in kaart brengen. Maar daar waar de drang om iets te meten de boventoon gaat voeren, zonder dat er naar nut en noodzaak wordt gekeken, zal ik proberen om te komen met een alternatief dat aansluit bij de wensen van de doelgroep, voor ons haalbaar is qua inzet van mensen en middelen en voor de gemeente volstaat als verantwoording.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten